Het is een verplichting van de vader om de eerstgeborene van een moeder, als dit een zoon is, te lossen bij een koheen (priester). De lossing van de zoon gebeurt in een feestelijke ceremonie op de eenendertigste dag van de geboorte.
Dit voorschrift is gebaseerd op de gedachte ‘het eerste dat iemand verwerft’ te bestemmen voor G-d. Dit geldt voor de eerste opbrengst van het land en het vee, en dus ook van de eerstgeboren man.
De lossing betreft vijf zilveren shekels. Het rabbinaat stelt speciale munten beschikbaar, die geleend kunnen worden. De vader geeft de munten in een ceremonie aan de koheen. Omdat deze de munten weer teruggeeft aan het rabbinaat is het de bedoeling de koheen ook werkelijk de waarde van de vijf zilveren munten (de dagwaarde van 100 gram zilver) te geven. Na de overdracht geeft de koheen het kind de priesterzegen.
Het lossingsvoorschrift geldt niet voor eerstgeborene zonen van een vader of moeder die zelf (bat) koheen of (bat) levi is en ook niet voor een zoon die op niet-natuurlijke wijze (keizersnee) ter wereld is gebracht. Ook wanneer er voor de geboorte van de eerste zoon sprake was van een miskraam van meer dan veertig dagen, kan dit betekenen dat de pidjon habèn niet plaatsvindt.
De lossingsceremonie is beschreven op pagina 338-339 van de siddoer (gebedenboek) met Nederlandse vertaling van I. Dasberg, uitgave Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap.
Na de pidjon habèn is er een feestelijke maaltijd of zijn er een hapje en een drankje voor de genodigden.
Reacties zijn uitgeschakeld voor deze post.