Ruben Vis
4 juni 2024
Als we over enkele weken weer in de Tora het verhaal lezen over de Verspieders zal ik zeker terugdenken aan de bespreking die ik eind mei heb gehad met de Protestantse Kerk Nederland. Het NIK is lid van het OJEC, het Overlegorgaan van Joden en Christenen. Namens het OJEC besprak ik daar een beleidsnota van de Protestantse Kerk over Israel en Palestina, getiteld Uw Koninkrijk kome - Als pelgrims onderweg. In een voetnoot las ik: ‘vrijwel elke benaming is controversieel: Bezette gebieden, Betwiste gebieden, Westbank, Westelijke Jordaanoever, Palestijnse gebieden, Judea en Samaria’. Gek genoeg is de term ‘Palestina’ dan weer niet controversieel, want die ontbreekt in de opsomming.
Alhoewel ik bij de Protestanten was moest ik denken aan het woord van de toenmalige paus (Rooms-Katholiek) Johannes Paulus II die heeft gezegd: ‘voor u en ons is het Terra Sancta, voor u is het ook Terra Promessa’.
Voordat het Joodse volk vanuit de woestijn het land, het beloofde land dus, binnen zou gaan, werden er twaalf verspieders op uit gestuurd om te kijken wat voor land het nu wel zou zijn. Die opdracht gaf Mosje Rabbénoe hen ook mee. Kijk wat voor land het is en kijk wat voor bewoners er zijn. Zijn ze sterk of zijn ze zwak, zijn het er veel of zijn het er weinig. Tien verspieders kwamen met een verslag dat negatief was; twee verspieders kwamen met een verslag dat positief was. Zij zagen kansen om in het land te gaan wonen. Hoe kan het dat de twaalf verspieders veertig dagen lang dezelfde reis samen hadden gemaakt maar twee ervan een afwijkend beeld hadden dan de andere tien?Omdat er vanuit de eigen perceptie twee werkelijkheden kunnen zijn. De twee toonden intens G’dsgeloof; dan moest het lukken. De andere tien ontbrak het eraan. In het land Israel te wonen is helemaal niet gemakkelijk, dat is het nooit geweest. Met een grote dosis G’dsgeloof is het mogelijk om er te wonen. Met de macabere gebeurtenissen van 7 oktober en de tragiek die zich daarna manifesteert wordt dit nog weer eens pijnlijk bevestigd. Het verhaal van de verspieders en de opgave om te wonen in het Joodse land, hield ik mijn gesprekspartners voor. Ook zij lezen de Tora, ook zij kunnen het verhaal van de verspieders. Daarmee begon ik mijn betoog. Omdat een kerkelijke organisatie niet door mensen gemaakt internationaal recht als maatstaf moet hanteren zoals de notitie stelt, maar de eigen theologische opvatting. En als de theologische opvatting mij tegenstaat, zal ik hem weerleggen.
Voor wie zich een plaats in het midden verkiest, is over dit onderwerp te spreken geen gemakkelijke opgave. De notitie is dan ook een begrijpelijk staaltje van balanceren op het smalle koord. In de PKN-notitie wordt de vraag behandeld hoe de kerk zich verhoudt - theologisch en existentieel – tot het Joodse volk, tot joodse wortels van het christelijke geloof en tot het vraagstuk van antisemitisme. Maar wat erbuiten wordt gelaten is de christelijk-religieuze kijk op de vestiging van de Joodse staat Israel. Die lastige vraag wordt uit de weg gegaan. Want wat ik zie is dat de omgang met de meest concrete en meest robuuste manifestatie van levend jodendom, en dat is de staat Israël, tot de grootste uitdagingen behoort waarmee de Protestantse Kerk Nederland zich geconfronteerd weet. Een christelijk-theologische kijk op het Joodse volk en de Joodse religie zou ook een theologische kijk op de Joodse staat Israël moeten bevatten. Die theologische kijk kon ik in de PKN-notitie niet vinden. Jammer, want het zou een nog veel boeiender bespreking zijn geweest.
Reacties zijn uitgeschakeld voor deze post.